top of page
IMG_1434.JPG

Verzetsvrouwen onderzoek

Drie jaar geleden begonnen we ons onderzoek naar Nederlandse verzetsvrouwen in de Tweede Wereldoorlog. Op 3 april 2025 verschijnt ons boek Verzetsvrouwen. Een onderbelichte geschiedenis. Hierin reconstrueren we het leven van tien verzetsvrouwen zo volledig mogelijk, inclusief het illegale netwerk waarin ze opereerden.

Achterin het boek staat een verdiepende personenlijst van vrouwen die in de hoofdstukken als bijfiguren naar voren komen. Op deze pagina breiden we deze lijst verder uit met verzetsvrouwen uit ons onderzoek, dat oorspronkelijk begon met een lijst van zo’n vijfhonderd namen. We willen deze vrouwen graag in de schijnwerpers zetten. Hoewel deze lijst niet uitputtend is, vormt zij een waardevol vertrekpunt voor verder onderzoek naar de cruciale rol die vrouwen speelden in het verzet. De auteursrechten op deze lijst berusten bij Van Gisteren. Gebruik ervan is toegestaan met bronvermelding.

Johanna van der Woerd-Moll (1895-1968)

In maart 1952 ontving Johanna Moll uit Barneveld, samen met Anna de Bussy, de Bronzen Leeuw uit handen van prins Bernhard. Ze waren twee van de slechts veertien vrouwen die deze onderscheiding ontvingen. Het Algemeen Dagblad roemde haar inzet tijdens de oorlog: ‘Zij stelde haar huis en fabriek in Barneveld belangeloos en met grote risico’s beschikbaar voor het gewapende verzet. Ze bood onderdak aan verzetsleiders, waar vergaderingen plaatsvonden van de regering in Londen. Ook was er een geheime zender in haar fabriek en was zij betrokken bij wapentransporten, waarbij ze grote hoeveelheden wapens in haar huis verborg.’

Rose Marie (Riete) Sterenberg-Gompertz (1919-2014) en Catharina Greta (Tine) Boeke-Kramer (1919-2018)

Tijdens ons onderzoek stuitten we op een oral history interview met Riete Sterenberg-Gompertz en Tine Boeke-Kramer, twee vrouwen die tijdens de oorlog bevriend raakten door hun werk voor joodse onderduikers. In het interview reflecteren ze op hun contacten met ‘Mammie Boissevain’ (Mies Boissevain-van Lennep), een sleutelpersoon in hun netwerk. Tine vertelt hoe ze naar Freddie Heineken ging om geld te vragen voor hun werk, en tot haar verbazing gaf hij haar duizend gulden. Ze besloot het meteen naar Mammie Boissevain te brengen, maar werd gevangengenomen door de sd toen ze bij Mies aanbelde, die inmiddels was opgepakt. Tine werd naar de gevangenis gebracht. Riete werd later ook gearresteerd en belandde in Kamp Westerbork en Theresienstadt. Na de oorlog bleven de twee goede vriendinnen. De hartverwarmende korte documentaire ‘Verzetsvriendinnen’ toont hun vriendschap op latere leeftijd, waarin ze nog regelmatig samen een borrel drinken.

Violette Cornelius (1919-1998)

Fotografe Violette Cornelius verdient een eigen biografie. Ze was betrokken bij het netwerk van Mies Boissevain-van Lennep en Fritz Rimathé en hielp joodse onderduikers, onder wie Mies’ pleegkind Theo Olof. Net als Nel Hissink en Dio Remiëns werkte ze samen met Gerrit van der Veen voor de Persoonsbewijzencentrale. Violette fotografeerde de groep en sloot zich aan bij de verzetsgroep ‘De Ondergedoken Camera’, die de Duitse bezetting in beeld bracht. Violette was een van de weinige overlevenden van de Persoonsbewijzencentrale, en het verlies van haar vrienden bleef haar gedurende haar leven psychisch achtervolgen. Desondanks bouwde ze een succesvolle carrière op. Na de scheiding van haar man reisde Violette de wereld rond, van India tot Koeweit. Tegenwoordig krijgt ze eindelijk meer erkenning als belangrijke Nederlandse fotografe.

Valentine Elisabeth (Tineke) Wibaut-Guilonard (1922-1996)

Tineke Wibaut was betrokken bij de verzetsgroep cs-6 maar wist zelf niet dat het netwerk zo heette. In september 1943 werd ze in Zeist gearresteerd en via het Huis van Bewaring in Amsterdam naar Kamp Vught gebracht, waar ze het Bunkerdrama meemaakte, wat ze later zou omschrijven als de ergste nacht van haar leven. Tineke raakte bevriend met Mies Boissevain-van Lennep , die ze herinnerde als een ware ‘kampmoeder’. Na de bevrijding in 1945 trouwde Tineke met Frank Wibaut en werd ze onder andere actief als bestuurslid van de nvsh. In de jaren tachtig verbrak ze haar stilte en publiceerde 'Zo ben je daar', waarin ze haar kampervaringen deelde. Ze bekritiseerde in die tijd ook de naoorlogse borstklopperij van mannelijke verzetsstrijders: ‘Wat me opvalt, is dat degenen die in het openbaar over het verzet vertellen vaak mannen zijn. Ze zeggen: “Mien was een grote steun.” En dan denk ik: “Mien was een grote steun? Jij deed de overval, maar Mien lag drie nachten onder de brug, met gevaar voor eigen leven, om de route van het transport te bestuderen.”’

Cornelia Kossen ofwel Nel Hissink (1897-1943) en Marianne Helene van den Brink ofwel Keesje Hissink (1923-2012)

Uit opsporingsfoto’s van de sd blijkt dat ongeveer een derde van het netwerk van cs-6 uit vrouwen bestond, onder wie moeder en dochter Nel en Keesje Hissink. Nel was betrokken bij De Vrije Kunstenaar en de Persoonsbewijzencentrale, samen met Gerrit van der Veen. Na haar scheiding kreeg ze een relatie met acteur Coen Hissink, die in 1941 stierf in Neuengamme. Later sloot ze zich, samen met Dio Remiëns, aan bij cs-6. Ze hielpen onderduikers en pleegden overvallen. Keesje was ook actief in het verzet en werd na een inbraak in Baarn betrapt. Nel en Dio werden uiteindelijk opgepakt. Dio werd geëxecuteerd, Nel, Reina Prinsen Geerligs en Truus van Lier werden naar Sachsenhausen gedeporteerd en vermoedelijk eind oktober 1943 geëxecuteerd. Ons onderzoek naar Keesje leidde naar haar halfbroer, die ons meer informatie gaf over haar arrestatie in Frankrijk en vertrek naar Engeland.

Eugénie Marie Theodorina Boutet (1897-1990)

Veel kinderen uit de joodse crèche in Amsterdam werden naar het noorden of zuiden van het land gesmokkeld. Eugénie Boutet, directrice van de Heilige Hartschool in Sevenum, bracht verkleed als verpleegster meer dan honderd joodse onderduikers onder in de regio. In 1943 werd ze benaderd door de Westerweelgroep om meer kinderen te helpen, wat ze deels doorgaf aan haar vriendin Hanna van de Voort. Vanaf de lente van 1944 werd ze gezocht door de Sicherheitsdienst, maar ontsnapte miraculeus. Na de oorlog ontving ze verschillende onderscheidingen, waaronder de Yad Vashem. In 1969 zei ze in De Nieuwe Limburger: ‘Moed hebben is geen verdienste. Ik heb het geluk geen angst te kennen, maar dat is een fysieke hoedanigheid, waar niemand zich op kan beroemen. Ik kende veel mensen die doodsbang waren, maar toch hun rol vervulden. Dáár heb ik respect voor.’

bottom of page